Wezen

 Verweesd noem je mensen of voorwerpen zonder houvast. Het eerste verhaaltje in Noodlanding, de bundel van Kyra Wuck, heet Wezen. Gek genoeg dacht ik meteen aan de dagboeken van de Max de Jong.

 Mensen die niet kunnen wat anderen rondom zo makkelijk af lijkt te gaan, een praatje maken zonder dat er onverschilligheid of erger van komt. Het verhaal van Kyra Wuck gaat over de ontmoeting van twee wezen. De ik wordt aangesproken:

 'Ik had mijn jas nog aan toen de wees tegen me begon te praten. Ik zat op de lege dansvloer tegen de muur geleund. De wees vertelde vrij ernstig dat er in Amsterdam honderdtien wezen onder de zevenentwintig woonden. Waarop we onze bierflesjes tegen elkaar aan sloegen met een vreemd soort enthousiasme (...)'.

 Het verhaal is dan al begonnen met de zin 'Ik ben weleens met iemand naar bed geweest omdat hij een wees was. Misschien dat je zoiets instinctief aanvoelt. Misschien herken je een wees aan zijn richtingloze manier van bewegen.'

 Nog steeds weet de lezer niet of de vertelster ook wees is. Je ver­moedt het, ook door de titel. En zeker na de tweede alinea: 'Zolang ik werd aangeraa­kt, wist ik dat er nog iets van mij over was. Van mijn buik, mijn armen, handen en haar. Mijn opgetrokken knieën tegen de morsige rug van een toneelschrijver of architect.'

 Nooit eerder las ik een verhaal over wezen. Op de kamer van de vertelster aangekomen eten de twee wezen een restje spaghetti en proberen te schaken zonder bord. Ze noemen om de beurt een zet tot ze de draad kwijtraken. De laatste regels vatten de ontmoeting samen:

 'Hij gebruikte zijn vingers om mijn haren omhoog te kammen. Daarna werd alles stil en leek het of de kamer kleiner werd.'

De dagen van Max de Jong

 Wat voor de een veelzeggend is vindt de ander saai. Zo vinden Carel Peeters en Maarten Doorman de dagboeken van Max de Jong niet boeiend. Ik wel. Ook omdat ze niet voor publicatie bedoeld waren. Kijkjes in een andere tijd. 

 Kritieken heb ik nooit willen schrijven, alleen mensen attent maken op boeken of wat ook. Over wat ik vervelend vind schrijf ik niet, daar heeft niemand wat aan.

 En dan zo veel mogelijk citeren. Dat de lezer een indruk heeft. Bedenkende, als iemand kan schrijven is alles, ook het minst belangrijke - of juist dat - interessant. Een geluidsneurose, oren op steeltjes. Dat helpt de literatuur.

 Zoals op zaterdag 10 april 1948. Max de Jong loopt rond met zijn Hospita's-roman in aanbouw: 'Om 12 uur pas naar bed gegaan, dus maar zes uur geslapen, met alle gevolgen van dien. Ja nou ben ik opeens weer helemaal geradbraakt. In die paar uur, die ik had zullen slapen, eerst geboenk op het dak en daarna gepraat naast me aan de achterkant. Van die juffrouw met haar hartsvriend kan ik nog plezier beleven. Zijn er de hele nacht.

 Biekorff. Iemand had kamfer in de soep gedaan. (Zoudie werkelijk...) Goed op letten. Hilletje vluchtte min of meer, laat maar zo tot nader order. Bij Simon van het Reve en Hanny gezeten. Was wel gezellig. Lehmann laten lezen, geen interesse en vond er niets aan, zij las er tenminste nog even in, maar was er ook niet aan toe. Mee opgelopen. Hij is autistisch en onmogelijk, banaal en vervelend, en verrekt geestig. Ik ben enigszins over mijn slaap heen (...)’.

De kronieken van Max de Jong

 Verzonken in het dagboek van Max de Jong, schrijver van het onsterfelijke gedicht 'Heet van de naald', het laatste woord over ongeluk in de liefde. Ik lees dat hij in 1947 begon aan een roman over het uit­ges­torven ras van de hospita's. Toen bij het vinden van een kamer 'vrije opgang' nog een hemelse zeldzaam­heid was. Ik maakte een staartje mee.

 En dus geen vrouw die de trap bespiedde, geen damesbezoek na tienen duldde en de elektriciteitsmeter bewaakte. Zoals die van mijn vriend Jan in de Tweede Constantijn Huygensstraat, die hem ver­bood platen met elektrische gitaren te draaien, want - ze wist dit zeker - dat kostte meer elektriciteit.

 De tijd dat je 's avonds geen plee mocht gebruiken en scheet in een zakje dat je 's nachts uit de goot van je dakkamer op straat liet vallen.

 Die nooit voltooide roman 'Mijn hospita's' begon zo: 'De eerste hospita waar een ieder mee te stellen heeft, is de eigen moeder. De laatste hospita, waar een ieder bij belandt, is de moeder van zijn kinderen. Daar tussenin staan de anderen.'

 Het leven van een kamerbewoner voor wie vrouwen onoverkomelijk blijven. Ik denk vooral door zijn manische eerlijkheid. En wat een virtuoze stilist! Geestig, bitter, en zo veel in weinig woorden. 

 Max de Jong noteert in dit document hoe zijn generatie aankomende schrijvers en intellectuelen in nu vergeten armoede met elkaar omgaat. Zijn centrale podium is het goedkope eethuisje De Biekorf.

 Eten, wonen, publiceren, alles is problematisch. Het wemelt op alle pagina’s van de mensen over wie hij meningen heeft, met wie hij onenigheid krijgt. Maar zelfkritiek is er ook. 

 Aan paranoïde trekjes ontbreekt het de chroniqueur niet. In zijn kring - ook die van Gerard van het Reve en uitgever Geert van Oorsc­hot - werd hij meest gezien als een wellicht talentvolle q­uerulant. Immers, je wist nooit wat deze rare snuiter nog zou doen.. Dit dus, postuum. Want zomaar opeens was hij in 1951 dood.

Tags: 

Max de Jong

 Wederopstanding, nu zijn 'Heet van de naald en andere gedichten' er weer is - met het handschrift erbij.

 Max de Jong (1917-1951), de man van dat ene gedicht van wie ons nog steeds het genadeloze dagboek uit 1947-1951 wacht. Clandestien gepubliceerd in een heel kleine oplage in 1990 - de familie! - waarin het literaire leven in het arme, naoorlogse Amsterdam is opgetekend. Om hem heen staan inmiddels de schimmen van Adriaan Morrien, W.F.Hermans, Chris van Geel, Leo Vroman, Gerard Reve, Hanny Michaelis, Louis Lehmann.

 Max de Jong kende ze allemaal van nabij en zij hem. Onder 'Heet van de naald' kwam niemand uit. In de pijnlijke biografie van Nico Keuning (2000) leer je hem kennen als een 'harde, neurotische, ijdele en eenzame man.' Geluidsneuroticus bovendien, denk aan zijn 'atoombom op Hilversum'. Een leven vol onmogelijkheden. Ook in seks. Je kon in de jaren beter niet tegen meisjes zeggen dat je wel wilde neuken maar niet trouwen. En dan zijn ontreddering door wat hij noemt het 'zonder zitten'.

 Er ligt nog meer onuitgegeven, lees ik in het nawoord van Marsha Keja. Door hem zelf gebundelde gedichten in 'Ezelsworp' en 'Dichtboek' met werk van voor 1940, onder het motto 'En geen opschriften, want die halen de anekdote binnen, en geven - er later boven gezet - aan willekeurige uitingen een schijnverantwoording mee'.

 En 'Het uilenhuis' met als opdracht: 'aan allen die mij bewonderen / en doorzien'. 

Tags: 

Etalageruit

 Het onmisbare autobiografische gedicht in 91 kwatrijnen 'Heet van de naald' (1946) van Max de Jong is samen met een keus uit zijn gedichten heruitgebracht. 

 De Jong stierf in 1951, 33 jaar oud aan een tuberculeuze herseninfectie. Ik greep weer naar zijn biografie. En daarin naar zijn relatie met Louis Lehmann, die hij bewonderde. Ze woonden een tijdje onder een dak in Utrecht - Max stichtte er brand - en delen een gave voor het onverbloemd onder woorden brengen van wat ze bewoog in eigen, directe vormen. Was Louis eerder wereldvreemd, Max de Jong was een onmogelijk mens.

 Biograaf Nico Keuning (2000): 'Max leert Lehmann hoe hij meisjes van de straat kan oppikken. Als het uitverkoren meisje voor een etalageruit staat, moet je er naast gaan staan. Via de weerspiegelig van de winkelruit is het eenvoudig contact te leggen. Lehmann heeft deze theorie - in tegenstelling tot Max - naar zijn zeggen dankbaar en met veel succes in praktijk gebracht.' Weinig lukte bij Max de Jong, hij is een kampioen van zinnen als:

 De maan vertoont zich als een naakte non

 die duizend angsten uitstaat in het bad.

 Het wachten is nog steeds op publicatie van zijn dagboeken, een berg 'hyper-persoonlijke indrukken' waarvan al eens iets in Tirade heeft gestaan. Maar familie houdt het tegen.