Astenet

 Tante Bé, oom Bob en mijn moeder, gefotografeerd door mijn grootmoeder omstreeks 1927. Is dit het stationnetje van Astenet? Van mijn moeders jeugd bleven twee Belgische plaatsnamen over. Ik ken ze uit haar mond en van haar foto-onderschrif­ten in witte inkt op het bruin of in de lijstjes: Astenet en Hombiet. Ben er nooit geweest. Ze stamden uit haar meisjestijd, de vakanties bij Verviers.

 Soms - als mijn vader weg was - opende ze haar fotoalbums van voor de oorlog. Solide, met een touwtje door de rug, En fotohoekjes en kartelrandjes. Een gelukkige wereld, waarin mijn vader er nog niet was. En ze vertelde. Van de logeerpartijen bij tante Martha.

 Van de uitstapjes. Oom bezat een open auto. Hij en z'n vrouw kibbelden graag en veel in het Frans: 'Et pourtant c'est ta faute' was steevast tante Martha's laatste woord. En dan lachten ze. Mijn moeder leerde er Frans.

 Ik ben al op zoek geweest, heb de stuwdam van Gileppe bezocht en het station van Verviers - met de wonderlijke wandschildering uit 1930 - waar de treinen onderdoor rijden. Maar verder ben ik nooit gekomen.

 In deze dagen verkeer ik veel in het dodenrijk. De meeste mensen die ik ken zijn immers dood. Waar ik nu heen wil: Astenet, bij Moresnet, met het hoge spoorviaduct. Ooit een mini-staatje met z'n eigen postzegels aan het vier­landenpunt.

 Hombiet ligt even buiten Verviers. Daar, aan de Vesdre moet de fabriek van oom gestaan hebben. Maar in de oorlog zijn fabriek, oom en tante verdwenen. Hun dochter Maddy werd het laatste gezien met Duitse militairen in Scheveningen.

 Mijn moeder was niet erg precies in het vertellen en ik niet in het vragen. Ik moet naar Astenet.

Tags: 

Verviers 1925

 'The past is a foreign country, they do things differently there' (L.P.Hartley, The go-between), vat het beter samen dan welke regel ook. Al komt Judith Herzbergs 'Leven is wat ze vroeger deden' in de buurt.

 Deze foto wachtte al een tijdje. Foto's hebben geduld. Mijn moeder en haar jongere zusje tante Bé, gefotografeerd in Verviers, door mijn grootmoeder, rond 1925, tijdens een logeerpartij bij tante Martha, die getrouwd was met een vermog­ende industri­eel. Met uitstapjes naar Spa en de Cascade de Coo. Men sprak daar Frans.

 Tante Bé was en bleef mijn moeders beste vriendin. Ze deed conservatorium piano, en toen ze geen pianiste kon worden emigreerde ze - omstreeks 1953 - naar Nieuw Zeeland. Mijn moeder stuurde haar wekelijks de Libelle en de Margriet. Groot nieuws daar. Nieuw Zeeland lag achter in mode en van alles. Nieuw Zeeland viel tegen.

 Maar Bé bleef, al moest ze in ziekenhuizen werken, raakte nooit meer een piano aan en trouwde met een Engelse buschauffeur.

 Het voorafgaande: de meisjes bezochten het Haags Christelijk Gymnasium, waar ze mijn vader ontmoetten, die Bé het hof maakte. Maar die lustte hem niet. Toen moest het mijn moeder maar worden. Na een verloving van zeven jaren vol aarzeling trouwde ze hem in 1942.

Logeren

 Tante Bé, de jongere zus van mijn moeder studeerde piano aan het conservatorium. Toen haar carriere strandde gaf ze pianoles. Achter de schuifdeuren. Toen de oorlog kwam en delen van Den Haag werden geevaceerd voor de Atlantikwall trok Be in bij een nieuwe vriendin in Leersum, tante Wies, die uit Engeland kwam en het woordje jam op z'n Engels uitsprak.

 Ik logeerde veel in Leersum, vooral Wies was op me gesteld. Je kwam er met de blauwe tram langs de Rijn. Er waren twee honden: Naughty en Roetje.

 Bé en Wies waren onafscheidelijk. Ze brachten de oorlog door in de villa's de Steiger en de Strohoed aan de Lomboklaan. Ook haar ouders en mijn moeder werden er ondergebracht. Er zijn foto's van een stiekeme viering van de geboorte van prinses Margriet met feesthoedjes en margrieten.

 In 1952 besloten Bé en Wies te emigreren naar Nieuw Zeeland. Wies had wat geërfd geld en financierde een bootreis voor Bé, die poolshoogte zou gaan nemen. Eenmaal in Christchurch leerde ze een Engelse buschauffeur kennen, Ken. Op wie ze verliefd werd. Niettemin kwam ook Wies naar Christchurch. Er werd een kleine kleurenfoto opgestuurd van een wit houten huis op een heuvel waar ze gedrieën woonden. Telefoonpalen langs de weg.

 Geld was er nauwelijks. Wies werkte als schoonmaakster in een ziekenhuis, ook Be kwam terecht in de verpleging. Ze heeft nooit meer een piano aangeraakt.

 Er kwam een dochtertje, dat Louise gedoopt werd, naar Wies, die stierf in Christchurch. Op eigen kamers.

 Nog bezit ik de piano van tante Bé. Onherstelbaar ontstemd.

Tags: 

Schrijvers op Kijkduin

 'Maar na een hoeveelheid jenever verstarde hij zozeer, dat hij niet meer te benaderen was en alleen nog maar vriendelijke geluidjes maakte. Op den duur hinderde dit mij nog het meest, geloof ik. Ineens kon ik het niet meer aan. Op een avond ben ik naar hem toegegaan met het jongetje op mijn arm en heb gezegd dat ik weg zou gaan en het kind meenemen als hij niet ophield met drinken.'

 Zo staat het in Leven met J.C.Bloem (1976) van Clara Eggink. Dit speelt in 1931. Zij was toen 25 en hij 44. Er werd gescheiden. Het kind werd toegewezen aan de dichter en een huishoudster. Ze gingen wonen op Kijkdu­in. 'Het huis in Kijkduin was wel Jacques' beste vondst op huizengebied.' 

 Maar Clara moest wel regelmatig bijspringen. De bungalows buiten de stad in het duingebied waren goedkoop te huur. 'Het gevolg was dat er wat uitzonderlijke mensen terecht kwamen Onvolledige gezinnen, zoals men dat tegenwoordig uitdr­ukt, kunstenaars en andere lieden die het met de maatschap­pelijke ernst niet zo nauw namen.'

 Bloem dus, met zoontje Wim. Maar hoe ging het verder met Clara? 'Nu was het noodlot wel een wezen - als je het zo noemen kan - dat altijd een grote belangstelling voor me had. Ik begon me net een beetje te schikken toen het Jan Campert voor mijn neus zette. Nee ik ga niet klagen over mijn tweede huwelijk. Maar de waanzin was het wel. Het heeft ook maar kort geduurd, anderhalf jaar of zoiets.'

 Bloem nam het sportief op, hij mocht Jan Campert wel. Met als gevolg dat er op Kijkduin, Duinlaan 143 - het huis bestaat nog - een huishouden ontsto­nd bestaande uit Jan Campert en Clara Eggink, met twee kinderen: Wim Bloem en Remco, het zoontje van Jan en Joekie Broedelet. En het wordt nog ingewikkelder, tot in mei 1940 het nabije vliegveld Ockenburg werd gebombardeerd en de hele Kijkduinse kolonie z'n huis uit moest. 

 Clara schrijft: 'Ik heb eens gezegd dat er geen onmogelijker eigenschap voor een vrouw bestaat dan het hebben van sex-appeal. Hoe dat nu is weet ik niet precies, maar toen was dat zeker zo. Alle mannen wilden met je naar bed en verder bestond je niet.' 

 Waarom die veel oudere man? Clara Eggink: Bloem was ‘de eerste man die me niet verveelde.’

 En dat terwijl even verderop aan de Noordwijkselaan mijn grootouders - de invalide kapitein - woonden, met mjn latere moeder, mijn tante Be en oom Bob.

mijn moeder (links) met haar nichtje..  
m'n tante links en de Pier voluit.. Engelse stijl.

Pier

De site van Scalarchives brengt een verzameling foto's van de Engelse wandelpieren. Maar wat ik mis onze eigen Scheveningse pier. Die van nu (gebouwd in 1959) had een voorganger. Dit 'Wandelhoofd Koningin Wilhelmina' dateerde van 1901. Isaac Israels heeft hem geschilderd, Louis Davids bezong hem..

 In de Tweede Wereldoorlog verdween hij. Scheveningen was vanaf 1942 ontvolkt 'Sperrgebiet' omdat de bezetters de geallieerde invasie hier vreesden. Allevier mijn grootouders hebben moeten verhuizen. Op 26 maart 1943 brak brand uit in de rotonde van de pier, daarna sloopten de Duitsers de resten.
 

 Hier wat de Scalarchives missen: de enige Nederlande Pier begin jaren dertig, mijn moeder, mijn tante Bé en hun nichtje Maddy (die in de oorlog het zwarte schaap van de familie werd omdat ze met Duitse officieren uitging). De matrozenpakjestijd..