De grapjes van Gertrude Stein

 Van Anneke Brassinga kreeg ik haar vertaling van vijf korte teksten van Gertrude Stein (1874-1946). Het zijn vier toneelstukjes, geschreven op Mallorca, maar wel heel ongewone. Het voorwoord zegt dat er voor Stein een onmis­kenbaar verband was tussen aardrijkskunde, landschap en toneel: 'Een landschap is zo van nature een decor voor een veldslag of een toneelstuk, dat het je noodzaakt toneelstukken te schrijven.'.

 Ze zijn voorgelezen, lijkt het, door acteurs van losse blaadjes. Je krijgt iets tussen een leessessie en een uitvoering in. De titels zijn veelzeggend: 'Wat gebeurde', 'Damesstemmen' Haar jurken tellen' en 'Ik wil graag dat het een toneelstuk is'. Uit het laatste een fragment, wat mi. wel kan omdat de teksten ingegeven zijn door een (welke?) omgeving:

 ZESDE TONEEL

Is het zo ver gegaan met ons is het echt zo ver gegaan.

 ZEVENDE TONEEL

Maak niet de fout blaadjes te verliezen.

Lesuren.

Herinneringslessen.

Ga niet zo ver blaadjes te verliezen.

We vonden de blaadjes echt plezierig. We vonden de blaadjes niet echt plezierig. Ik vond de blaadjes heel plezierig.

 ACHTSTE TONEEL

Je was stomverbaasd over me.

Allemaal hebben we er last van.

Je was stomverbaasd over me.

Snap je niet het proberen.

Snap je niet het proberen te stamelen.

Nee daar snap ik niets van. (...)

 Maar even later gaat het over sponzen: 'Wat heb je uitgekozen. Erg goede sponzen. Maar ze zijn duur. Ze zijn niet per se goedkoop. We vermoeden dat ze er hier buitensporig veel voor vragen' etc.

Onvindbare tuin

'Verborgen tuinen' heet de nieuwe bundel van Anneke Brassinga. De Hortus Conclusus sluimert erin. En daar is opeens 'Onvindbare tuin in de Schaarse Bergen',  dat verwijst naar haar geboorteplaats Schaarsbergen en ook naar de expeditie die wij eens ondernamen naar het huis waar ze opgroeide, in het bos. En dat nu een afgesloten indruk maakte, tot er een deur open ging.

 'Van varens gloeiend een gebarsten grondvlak uit cement

waar het huis op stond; en elke ochtend ervandoor te gaan,

sluipweg achter zeven beuken om, langs dorre mirre en

berupste kardinaalsmuts, stekelige meidoornhaag en dan wankel glibberend over altijd natte planken waaronder 'n put

 

peilloze uitweg naar heden bood, aan de andere kant van

de andere kant van de aardbal. Sloeg je verkeerd af, lag daar

duister Planken Wambuis waar ze je in douwen voor dood -

heel anders dan mijn mijngang om klein en bloot en teer

vandaan te komen met voor die dag het recht rechtop te leren lopen.'

Annekes Paradijstuin - vervolg

 Maar hoe dan verder? Hier is als antwoord op gisteren het tweede deel van de Paradijstuin. Eigenlijk het tweede van vier, als 'postludium' (naspel), geschreven in 2016 bij een project op de Buitenplaats Kasteel Wijlre en de Maastrichtse Academie, getiteld 'What about a garden'. Verder dus met de boomgaard met 'Paradijstuin zonder adder, voor m.a. die het me beschreef'. Dat is schilder Marianne Aartsen:

 'Zoete appelen van vergeten oogst hingen nog eetbaar

aan de boom, gekoeld in vriesnachten en ook overdag gesuikerd

 

Van astrale straling. Flitste

door dunnende struiken een maagdelijk jong ree, het uur kort voor

 

volledige donkerte, er waren gekken, jagers

en vlak voor onze voeten middenin het bos vol vurig dovend strijklicht

 

vluchtte een herfstdoorvoede rosse vos -

de redding was nabij die dag, we kwamen levend terug.

Anneke’s Paradijstuin

 Kreeg van Anneke Brassinga een tweeluik in tekst uit de serie ‘Verborgen tuinen’ met twee schilderijen van Marianne Aartsen. Gemaakt in 2016 in Maastricht. na lezing van Zur Kabala und ihrer Symbolik (1960) van Gershom Sholem.

 Over de schepping en de gebrokenheid ervan. Waarin Sjech­inah - ofwel de Aanwezigheid (ook wel genoemd Inwoning) Gods in de wereld - de bruid is, de jonge vrouw die zich 'de ogen heeft uitgehuild'. Zij huilt omdat de schepping zal plaatsvinden, plaatsgevonden heeft in een leegte die God daartoe in zichzelf heeft samengetrokken - een ballingschap, die Hij zichzelf oplegt. Het begint met 'Tuin der lusten, nou nee':

 'Het veld van de heilige appelbomen is/ de plaats waar god huist in zijn wereld, haar huwt./ Ik heb de Sjechinah tentoongesteld gezien:/ gazen bruidsjurk met glasscherven gesierd, lege huls/ de goddelijke aanwezigheid. Blinde muren rondom -/ zij heeft zich de ogen uitgehuild: om het ontbreken,/ het gebrokene dat van de schepping is de pit.

 In dorre woestijn kan een appelboomgaard/ heilig zijn - maar hier? Met maaltijdsnacks en volop/ drinkyoghurt in de aanbieding, en een hulplijn/ voor seksueel misbruikte voetballers van gevorderde leeftijd?/ O de bloesem, zo broos, eenmalig en toch deel/ van de afmattende eeuwige voortgang: bloei, bevruchting,/ welken. Iets van de god zelf, van de god zelf verbannen.

 maakt in hem afgrond. Daarom schreit zij, nu al,/ de Sjechinah, terwijl het scheppen nog beginnen moet,/ met, straks in 't aardse paradijs, bijvoorbeeld/ die ene appelboom - spil van de wervelwind,/ godsadem die ons uit zal werpen. Gesjochten zijn we/ totter dood. Maar de tuin bloeit voort, verborgen/ plek in ons waar een god zichzelf toegang verbood.'

Hapschaar

 Komt van 'happer' (vastpakken) en 'chair' (vlees) en betekent veel, van 'iemand die een grote mond opzet en wartaal uitslaat' tot 'penningmeester'. Vooral is het de titel van de hoogstpersoonlijke 'encyclopedie' die Anneke Brassinga in 1998 maakte en die nu gelukkig herdrukt is.

 Vat jezelf eens samen! Maar ze doet het, in regels als:  'Intimiteit is een teer punt, soms ook een botte tuinschaar.'

 En monologen als: 'Vannacht, in de volle vuilniszak, lag ik urenlang ouderwets te woelen en te malen Er zat een oude, tandeloze rat aan de buitenkant te peuteren, dan kun je nog beter een fluwelen kunstgebit hebben. Zo'n zak is erg gehorig. Ik knipte een gebocheld schemerlampje aan - altijd nog wel een uurtje stroom in zo'n afdankertje - en grabbelde wat losse flarden van een oud telefoonboek uit de koffieprut en overige niet nader te noemen restanten van een hoerenkasthuishouden. Heb ik die rat voorgelezen, tot hij in slaap viel - ik hoorde zijn gesnurk. Niet lang daarna, zo gaan die dingen, zijn ijselijke doodskreet (...).'

 En iets als: 'Niet bestaan. Nooit bestaan hebben. Maar op zoek zijn naar iets zijn, schreeuwend van verlangen naar al is het maar een suikerzakje zijn. Van het schoteltje getild door vingers, opengescheurd, niet eens aandachtig maar verstrooid, en leegstromen, oplossen. Bestaan hebben.'

Dingheid

 Verder neuzend in het net verschenen grote boek 'hoe de dingen ons bewegen' kom ik bij Anneke Brassinga die als kind al de waarneming en benaming van voorwerpen - zoals die haar door vol­wassenen werd voor­gedaan - wantrouwde.

'...uit die twijfel groeide de vraag of de mensen om mij heen niet in een volstrekt andere wereld van gewaarwordingen verbleven dan ik...'. Omdat ze nog te klein was om door het raam naar buiten te kijken moest ze maar vertrouwen op andermans waarneming.

 Bij mij sloeg de twijfel toe toen het buurjongetje met wie ik opliep zei: 'Je verliest wat...'. Toen ik de stoep achter me afspeurde en hem vragend aankeek zei hij giechelend: 'Je voetstap.' En bracht me in een verwarring die tot vandaag voortduurt. De voetstap die ik net nog had neergezet op de stoeptegels was onnaspeurbaar verdwenen.

 Een voetstap was geen ding. Wat wel? Zo betrad ik de wereld van de onzekerheden. Zoals mijn schoenmaat, die steeds groeide. Mijn lengte, die met streepjes op de deurpost werd bijgehouden en steeds veranderde. Van niets was je zeker. Erger werd het toen ik vreemde talen hoorde. En de dingen zich losmaakten van hun namen.

 Anneke Brassinga redde zich door zich te hechten aan wat ze noemt 'De dingheid der dingen': 'Alsof zelfs datgene wat door mensen en machines gemaakt is, los daarvan, en los van hun bruikbaarheid een individualiteit bezit, zoals ook de woorden, los van hun gebruik, naar mijn gevoel een eigen leven leiden.'

 

Aan zee

 Vandaag de laatste dag van Poetry International. Voor mij onbereikbaar. Wie ik onder meer miste was Anneke Brassinga, met wie ik eens haar bossen van herkomst opzocht, Schaarsber­gen. Nu zie ik haar op de site van Poetry met zee. Twee keer zee van een bosvrouw. Eerst 'Aan zee':

 De wind weegt de woorden/ bevindt ze te licht/ de wind huilt, veegt de woorden/ van tafel, uit het zicht

 het stormvogeltje dat ze opslikt/ zal stijgen tot de hoogten/ van de reuzenalbatros/ of alleen nog willen krijsen/ zoals ik, bestoven aap op stok.

 En dan 'Elementa':

 Als ieder ogenblik een ongekend begin is/ van nasleep die pas over eeuwen/ licht zal werpen op dit nu -

 zijn de bekende woorden sterrenschijnsel,/ amechtig arriverend, veel te laat./ Waar kunnen we dan nog over praten? 

 Alleen de lokstem van het water zwatelt/ in strikt hedendaagse taal, geen touw/ aan vast te knopen; zeker niet

 op het razende tijdstip van je verschuimen/ in een onophoudelijk liggen gaande/ onophoudelijk weer opstekende storm.

Allebei uit: Wachtwoorden (2005) 

Dingenboek

 Eind dit jaar verschijnt een boek: Hoe de dingen ons bewegen. Vertrouwde voor­werpen in een ander daglicht gezet door onder meer Anneke Brassinga, Dick Tuinder, K.Michel, Marjolijn van Heemstra, Piet Meeuse en vele anderen, ook kunstenaars en wetenschappers. Plaatjes en gesprekken. Dingen die ons bewegen? Ja een manke tafelpoot verandert het gesprek.

 Caroline Ruijgrok (1984) en Bernke Klein Zandvoort (1987) organiseren wat deze zomer begon met de tentoonstelling Something Thrown in the Way of the Observer, in Museum Van Loon en eindigt met het boek waarvoor nu de fundraising en intekening is begonnen. Ik doe mee. Mijn ding bleek het huis. Vast een stukje: 

 ‘Huizen hebben mij veel angst aangejaagd, ik kan ze niet de baas. Dit gaat over een bezetenheid. Over angst ondergebracht in materie. Hoe woon je in angst? Ik moest geld lenen om onderdak te komen. Van een bank, van ouders. Ik bezocht de notaris en tekende voor een huis uit 1890. Om mij heen werd gesloopt. Naast mij verdween een rij van vijf. De laatste Mohikaan was de Indische buurman met het gebatikte doekje om z'n voorhoofd, die op zijn overgebleven onderverdieping ‑ boven hem was niets meer ‑ bami en nasi bleef ser­veren tot het dichttimmeren. Achter me brandde een rij uit waar Marokkanen woonden. Ik zag gillende hoofddoekvrouwen op balkons. Er verrees nieuwbouw naast en achter me. De sociaaldemocraten hadden heel deze buurt weggewenst. Revolutiebouw was het, door geweten­loze ondernemers volges­tampt met halve woningen in timmermansrenaissance. Met gruwel­ijke or­namentiek in glas‑in‑lood, giet­ijzer en kolenk­alk. Slecht gefundeerd. Ik kocht een huis voor de sloop.’

(...)

 Het boek komt. Schrijf in, maak over en lees verder in december. 

De woorden van Anneke Brassinga

 In haar net verschenen boek 'Grondstoffen' vertelt met de P.C.Hooftprijs bekroonde Anneke Brassinga haar taalgeschiedenis. Hoe ze met taal kennismaakte en leerde omgaan. En hoe daar vertalen, dichten en schrijven van kwamen. Heel nabij.

 'Als kind heb ik lang gedacht dat je pas iets mocht zeggen als je wist wat het betekende Ik zei dan ook nagenoeg niets, intussen vlijtig lezend, in de veronderstelling dat me daardoor zou worden opgehelderd wat de bedoeling was van deze ongelooflijk ingewikkelde wirwar...'.

 Wat ze opriepen, hoe ze uit te spreken. En dan schrijft ze:

 'Ze zeiden zichzelf vanuit een onheuglijk bestaan, zelfs als je geen flauw idee had hoe ze moesten worden uitgesproken. Woorden en zinnen waren dingen, levende dingen die losstonden van iemands verhaal: hun eigen macht en bezieling ging veel verder dan ieder gebruik dat wie dan ook ervan maakte. Gelukkig maar, want al die verhalen van al die schrijvers in al die boeken brachten me op het spoor van een melancholiek stemmend inzicht: iedereen heeft zijn eigen werkelijkheid, in zich en om zich heen.’

 Volgt haar conclusie: ‘Ik nam een kloek besluit: vertaler te worden.' Anneke sloot een verbond met de woorden.

 Zo'n boek als ‘Grondstoffen’ gooit de lezer ook op zichzelf terug. Bij mij was het anders. Bleven woorden aanlokkelijke, bedri­eglijk glanzende vijan­den die ik moest bedwingen. Ik schreef lesjes over die ik me herinner als vernederend, pagina’s lang. De onfeilbare rode pen streepte door en verbeterde. Onverdraaglijk. Ik moest foutloos leren lezen en schrijven. Ik las alles, overal. Kwam thuis en zei: 'Op het huis aan het kanaal staat 'safe de brug'. 

 Donderend gelach van de volwassenen. Ik schaamde me zo diep dat ik het nu nog weet.

 'Er staat café, maar dat heb je nog niet gehad.'.

 Er zat niet anders op dan zo snel mogelijk volwassen worden. Maar nog wantrouw ieder woord dat ik lees of schrijf. 

De zee van Anneke Brassinga

 Donderdag krijgt ze de P.C.Hooftprijs. Voor mij duidelijk genoeg waarom. Bij al het andere schreef ze dat ene, het gedicht over de zee. Terwijl ze toch uit Schaarsbergen komt. Wie de waterlijn kent weet dit. De kust:

Zomin als met de stenen en het gras

of gindse afgewaaide hoed

valt er te praten met je lichaam van albast

 

dat als wolk vermomd

komt aangedreven. Duizend meeuwen op hun zand

slobberen messenscheden leeg, krakélend.

 

Woorden zijn gruis in een taalloos kabaal,

zelfs mijn knie

snapt niet wat ik zeg,

 

laat staan dat jij

ver achter de heersende waterige afgrond

iets ervan zou horen.

 

De zee een bed vol zijden kwasten

alsof daar ooit nog

rust te vinden is.

 

II

Een ijskoud oog, zo kan ik het ook -

zee zijn, omslaan met langgerekte traag gewelddadige

deining mee, als of er een eind zal komen

 

aan de oneindige reeks voorbije momenten en

verzuipingen in stilstaand water: vloed gestuit

tegen de kust maar rats de trechter in

 

terug naar wezenloze diepten. Mag ook een wees

weten hoe het is - voortgebracht te zijn,

in de weerstroom te vergaan.

Pagina's