Faverey in 't Frans

 Bij De Bezige Bij is geen bundel van Hans Faverey meer te krijgen, ook niet de Verzamelde gedichten. Sinds enkele weken is er wel een Franse vertaling van zijn complete oeuvre beschikbaar, bij de Brusselse uitgever Vies Paralleles. De vertaling is gemaakt door Kim Andringa, Erik Lindner en Eric Suchere. De eenvoud gehandhaafd, het spel serieus. Neem nu:

 'Steeds al er iets aan komt

 

is er ooit iets geweest

hoort er iets geweest te zijn

 

Hoe het begint te waaien.

En ik zeg: ga liggen.

Dat het niet gaat liggen

 

Soms is er ineens het dreigende.

 

Ik roep: ga liggen; het geeft geen

krimp. Als het dit is, dan is dit het:

zo lang als het zich duurt. En de steen

die ik wilde werpen wordt de steen

 

die ik bij mij hield:

de bij mij behouden steen. Ach,

strelen om gestreeld te kunnen

worden; gestreeld te worden om

te kunnen strelen. Het zijnde

is: het laten begaan;

 

zich te laten begaan.'

 

Een bloemlezing 100 gedichten is toegezegd voor 2020, dertig jaar na het overlij­den van Hans Faverey.

Tags: 

Zeee

 Vanmiddag stond op het leitje van de red­dingbrigade: 'Temperatuur zeewater 13 graden'. Waarheen nog? Het is al laat, de drank is bijna op, het feest sterft. In Den Haag was het stilzwijgende antwoord 'naar de zee'. Het wordt koud, de stelletjes die zich gevormd hebben warmen zich aan elkaar en schuilen in hun jaskragen. Eenmaal aan de duinrand is er altijd een jongen die verhalen vertelt waar gedempt om wordt gelachen tot het stil wordt en alleen het geluid van de branding en het zicht op de onein­digheid, de einder overbl­ijft. Het was Johnny van Doorn die het vastlegde door het woordje zee met drie e's te spellen: 'zeee'. Zo sprak hij het ook uit: 'zeee'.

 Het wordt al licht. Op de tentoonstelling 'Aan zee' in het Haags Gemeentemuseum hangen foto‘s van Stephan Vanfleteren van de Zeeuwse kust onder de kop ‘Verlangen naar verstilling’. Erik Lindner schreef er dit gedicht:

 ‘Einderstrepen die de zee de lucht in trekken/ strepen in zee

de zon ligt in de kom van de wolken/ die haar vorm ontnemen

paarden stapvoets in een rij op het zand/ strandpalen tot diep in het water met op elk hoofd een vogel

een schip in het wit van zijn schuim/ de lichtstippen op mijn ooglid

vrachtschepen die het water van zich wegduwen

zandbanken in de baai/ golven die ernaast aanspoelen

krekels in het helmgras/ voetsporen waarvan de hielen de harde laag zand openbreken

zand met maar enkele schelpen/ in elkaar uitlopende vlekken op de zee.’

Erik Lindners sensuele zee

 Werd geboren in Den Haag en weet van de zee. Het eerste deel van zijn nieuwe bundel 'Zog' (zuiging) is een waterstudie zoals ik er nooit een las. Pas na van jongsaf jaren waterstaren raak je zo vertrouwd met de bewegingen van branding, golfslag en tij als Lindner.

 Al lezend hoorde en voelde ik de bewegingen van het zeewater. Ik stak mijn vingers in zand en water en proefde. Erik kan zo goed de sensuele beweging en van opdringen terugtrekken beschrijven, die steeds weer voorspelbaar lijken maar het nooit zijn. De volgende golf komt altijd eerder of later. Wat in de verte komt aanrollen kan zomaar ineen zijgen. Eens ben ik bijna in zee verdronken. De trek, het zog. Er zijn meer elementen in 'Zog'. Nu eerst het zeewater:

 'Boortorens onder de zon

strandpalen die afdalen naar de branding

 

er staat een mannetje op het eind van de zee

die zijn armen als elektriciteitskabels uitstrekt

 

teruglopend water onder nieuwe golven

terugglijdend schuim dat opnieuw wordt voortgestuwd

 

stortstenen met vierkante gaten erin

hoeken in de golven

 

teruglopend water, meertjes achter zandplaten

geulen tussen geribbeld opgedroogd zand

 

algen op de steiger, netslierten als spinrag

 

een smalle ijzeren ladder geklonken in hout

mosselbanken op palen

 

een golf komt op me af

trekt zand met zich mee terug’

Tags: 

Griekse kleur

 Erik LIndner vandaag op Lyrikline. De kleur van de zee bij Piraeus. Bij Homerus - herinner je - is de zee altijd 'wijnkleurig'.  Zoals alle kleurbenoeming in het oude Grieks raadselachtig is.

 De zee is paars bij Piraeus.

Een vlag kruipt uit de klokkentoren
als de wind draait.

Een man stapt over een hond.
Een vrouw wrijft gebogen over haar ooglid.

In een parapluwinkel valt een paraplu van de toonbank.

Op een smalle tak zit een duif 
die erafvalt, fladdert en opnieuw gaat zitten
de bes die te ver op het uiteinde van de twijg hangt
de tak die doorbuigt, de kraag die opbolt als de duif verschuift.

Een meisje stapt in de metro met een bureaula.

Op het dikke zand aan de branding
schuift een visser horizontaal zijn hengel uit
een fiets staat naast hem op de standaard.

Hij staat wijdbeens alsof hij plast.
Vogelpootafdrukken in het zand.
De hengel kromt boven de zee.

Tags: 

Acedia (2)

 Geen betere tijd om nader te komen tot die staat van roerloosheid die Acedia genoemd wordt. De donkere dagen waarin het stil is op straat tot de straatlantaarns aangloeien.

 De dagen van binnenhuisjes zonder mensen, als in de schilderijen van Matthias Weischer, waarin het interieur zich loszingt. Het stilzitten dat vroeger schemeren heette. En nu zondige dadenloosheid is. Waarin niet de mensen maar de dingen van plaats veranderen als je even niet oplet. Naar buiten kijken.

Vanavond presenteert Erik Lindner in Perdu zijn dichtbundel die ernaar vernoemd is. Zo eindigt 'Tijdelijke halte':

 

Het is niet waar

je staat maar

stil voor een ruit

is de plaats haast af

als kwam het beeld door

dat je langskwam.

 

Je moet koud zijn

om iets te tonen

in taal verklaar je

het glas aan de straat

de man en zijn papieren

temperament.

Acedia (1)

 'Er loopt een trap de zee in

een golf slaat over een trede'

 De regels van Erik Lindner komen vaak met z'n tweeën. Ook in z'n nieuwe bundel Acedia, genoemd naar de zevende hoofdzonde, die van wat heet de gemakzucht ‑ traagheid ‑ luiheid ‑ vadsigheid.

 Erik Lindner is uitzonderlijk oplettend, opmerkzaam. Wat hij noteert heeft een eigenaardige eigenschap die alleen hem kenmerkt. Het is het haarscherp onderscheiden van momenten waarop niets overgaat in iets. Of omgekeerd. Aan de rand van de luiheid, daar gebeurt het. Tussen de gebeurtenissen en dan tussen zijn dichtregels:

 'Een plastic zak schuift van een boomtak

 

en daalt op de markt waar een meisje

hurkend het haar borstelt

de sleutelhanger in de mond houdt

de baard van de sleutel prikt haar kin

 

op het podium boeketten in een emmer

 

twee benen naast elkaar, de een

meer opgetrokken dan de ander

 

de zwarte vogel op het grasveld

naast een pol lange donkere sprieten

 

een herder leunt met zijn kin op zijn stok

terwijl de kudde om hem heen dromt.'

 

 Drempels, daar verkeert Erik Lindner. Je zou Acedia een studie in halverwege kunnen noemen. Waar een onbenoembare spanning heerst. Die hij in beelden, in scenes vangt. Caleidoscopische reeksen daarvan, alle verwant. Zo bezien is de stad Charleroi, waarover hij een cyclus maakte een groot halverwege. Wat zou daaraan zondig kunnen zijn? De broeierigheid van de eeuwige aarzeling denk ik. De niet ophoudende verwachting, het verlangen naar het andere. Zonder er toe te komen. Evenwichtskunst.

 Een regel zegt het onverbloemd: 'Getuigen op de drempel we zijn/ de kaars die brandt bij klaarlichte dag'

Tags: 

Naar Whitebridge

 Heet de eerste roman van de dichter Erik Lindner. Wat gebeurt er als een dichter een roman schrijft?

 Een titel als een richtingwijzer. Een reis die begint met een sneeuwstorm waar een jongen doorheen moet op weg naar zijn moeder. Whitebridge blijkt te liggen aan Loch Ness. Een ver­haal dat nooit sterft. De moeder is naar men zegt manisch-depressief en hij krijgt de opdracht op haar pillen-inname te letten, zo jong als hij is. Er is een geheimzinnige Estate, een graaf.. Niets is hier zeker.

 Dit lijken voor de hand liggende ingredi­ënten voor een roman. Maar wat je vervolgens meemaakt is hoe de dichter die stuk voor stuk demonteert en onklaar maakt.

Ceci n'est pas une pipe.

This is not a novel.

 De methode die hij volgt is die van de precisie. Je zou kunnen denken werkelijkheid. Elke werkelijkheid is romanvijandig. De werkelijkheid haat romans. Zeg gerust de dichterlijke werkelijkheid, waarin alles even belangrijk kan zijn. Waarin bijzaken en bijfiguren overstemmen wat de op plot en 'hoe moet dit aflopen' geconditioneerde lezer stiekem toch bezighoudt.

 Je weet nooit wat van belang kan zijn of niet. Zeker niet in dit Schotland, raadselland. Tot je het verlaat.

Tags: 

Groeten in Charleroi

 Erik Lindner maakte zijn Charleroi-gedichten voor een deeltje in de reeks Citybooks over die stad van vijf auteurs dat op 26 april wordt aan­geboden. In Charleroi.

 Een dichter in de stad die door de lezers van de Volkskrant in 2008 als lelijkste ter wereld bestempeld werd. Raadselachtige mensen die lezers, als je weet dat ze toen Almere de lelijkste plek van Nederland vonden.

 Het Charleroi dat Erik Lindner voor je schetst is zo grillig en onver­wacht dat je er niet op uitgekeken raakt, terwijl Almere het omgekeerde lijkt. Hoe te schrijven over Charleroi? Dinsdag vertelt Lindner het in de Avonden. Zijn voorliefde voor het verke­nnen van onbekende plaatsen, zijn topomanie, neemt de vorm aan van een v­lechtwerk, waarin de aaneengegroeide dorpen, weilanden, winkels en bergen sintels vredig tussen metrolijnen, kanalen en fabrieken liggen. Er loopt een vos over een verlaten fabrieksterrein, zoals je het in Detroit zou kunnen zien, waar de natuur ook een oude industriestad herov­ert.

 Twee weken logeerde hij er en schreef in een adem. De cyclus ein­digt met de regel: 'Het wegdek bolt. De mensen groeten je op str­aat.'  Waarmee hij duidelijk maakt dat er zoiets bestaat als een - ondefinieerbare - groetgrens. Waar groet men elkaar? Waar niet? Of niet meer. Of nog? En waarom?

 In de lelijkste stad ter wereld groet men elkaar.

Tags: 

Charleroi

 De serie Citybooks van DeBuren is aangeland bij een Charleroi-project waaraan zes schrijvers en fotografen deelnemen. Waaronder de Nederlandse dichter Erik Lindner (1968) met een nieuwe bundel: Charleroi.

 Charleroi, voor mij het elders nagebouwde decor van de film l’Étoile du Nord, met Simone Signoret, naar Simenon. Nagebouwd, want de gele trams die zich de Sambre-oevers op worstelen zijn er niet meer, al bezit ik een boek vol zwartwitte verzamelaarsfoto's. Later werd een metro-net ontworpen en een beetje uitgevoerd waarvan de resten horen tot de in België fameuze Grands Travaux Inutiles. 

 Charleroi. Een feilloze keus. Eerder een agglomeratie dan een stad. Lintbebouwing tot in de akkers. Ik zocht een historisch centrum maar vond het niet. Gestaakte pogingen alom. Een betegelde vlakte, een fontein die het ook had opgegeven. Allochtoonse middenstand aan het bestaansminimum. Wat op zo'n plaats rest is het station. 

I

Schaduwen van bomen op het koren.

Voor het station een brug met een loszittende trede.

Een jongen skateboardt door een sluitende brillenwinkel.

Kokers onder brievenbussen om een opgerolde krant in te steken.

Een wijnhandel vol dozen.

Onder de brug schijnt gekleurd tl‑licht op het water.

Boven het station rijden auto's op de weg.

Tags: 

Liefde en gereedschap

 De jury van de Herman de Coninckprijs vraagt lezers te kiezen uit gedichten van vijf Vlamingen en ze gaan alle vijf op een moedeloos makende manier over liefde.

 Over jou en mij, over likken, huid, eb en vloed, over schoud­ers, armen, vingers, lokroep en afscheid. Ik ging maar eens wat verderop kijken. En vond toen iets van Erik Lindner, uit 2000. Over gereed­schap, toen al. Tengel en kruiskop, heet het, waarin alles huist wat je maar zou willen. Twee strofen hier:

 

Steek een kruiskop bij je en ga op jacht naar witgoed

de patrijspoort in de deur van een wasmachine

zit met drie schroeven vast

 

het is een kom voor een grote eter

wat grof voor een fruitschaal

te gestroomlijnd voor een soepterrine

 

Dichter, steek een kruiskop bij je.

Tags: 

Pagina's