Joseph Roth en vrouwen

 Zijn vriendin Irmgard Keun vertelde het gisteren. Alcoholist of niet, Joseph Roth was aantrekkelijk voor vrouwen.

 Je ziet het zo niet, maar hij had heel lange wimpers. Dat kwam doordat hij als kind zijn oogharen uittrok, 's nachts in z'n slaap. Die daardoor steeds langer aangroeiden.

 Belangrijker is zijn aandacht voor vrouwen. In 'Die Flucht ohne Ende' (1927) keert zijn alter ego als Oostfrontsoldaat terug naar Wenen en belandt in Parijs. Een café:

 'De dames hielden hun hoeden op, een oudere dame trok zelfs haar handschoenen niet uit. Ze nam haar taartje met leren vingers aan, stak het tussen karmijnen lippen, kauwde het met porseleinen tanden.'

 Het gaat Roth om zulke schijnbaar eenvoudige dingen als het uit een auto stappen:

 'De chauffeur opende het portier en een dame stapte uit. Ze was slank, blond, in het grijs gekleed. Hij zag in een oogopslag de smalle schoenen van grijs, glad leer die de voet soepel omspanden, zag de dunne, als het ware bloeiende kous, deze kunstmatige en dubbel opwindende huid van het been, hij omvatte met beide ogen, als met twee handen, de smalle, losbandige heupen.'

 In zijn ogen is vrouwelijke schoonheid 'geen luxe maar een vanzelfsprekend instrument van hun bestaan.'

Oostende 1936

 Joseph Roth uit Lemberg (geboren in Brody)  kon nog beter vertellen dan schrijven. Bovendien, zei de ook uitgeweken Duitse schrijfster Irmgard Keun, die hem in 1936 in Oostende ontmoette en met wie hij anderhalf jaar optrok, 'dat ze eerder of later nooit een man had ontmoet met een zo grote seksuele aantrekkingskracht'.

 Het Café Flore waar emigranten als Egon Erwin Kisch en Roths vriend Stefan Zweig elkaar ontmoetten bestaat niet meer, evenmin als het Hotel de la Couronne waar ze bivakkeerden. Van het Oostende waar Duitse en Oostenrijkse schrijvers in de jaren '30 neerst­reken is door de geallieerde bombardementen van 1944 weinig over. Volker Weidemann beschrijft ze in 'Ostende, 1936, Somme der Freundschaft'.

 Zweig probeerde Roth van de drank af te houden, Keun was minsten zo'n ervaren drankkunstenaar als hij. Ervaren ook in de rechtvaardiging. Waarom drinken nodig was om te kunnen leven en schrijven. De wereld wegdrinken, daar kwam het op aan. Die was al te erg, zeker in die jaren. Dan pas kwam je aan schrijven toe.

 Roth was een eind heen. Zijn benen en voeten gezwollen, hij kon nauwelijks meer schoenen aan. Sinds jaren moest hij elke ochtend overgeven, soms urenlang. Hij at bijna niets.

 Ze hielden van elkaar in wederzijdse eenzaamheid. Irmgard 'houdt van zijn eenzaamheid en treurigheid en zijn wens haar altijd bij zich te hebben'. 's Nachts, als ze naast elkaar liggen woelt hij soms diep in haar haren als uit angst dat ze plotseling in het donker zou verdwijnen. En 's ochtends, als ze haar haren uit zijn handen bevrijd heeft houdt ze zijn hoofd vast als hij moet overgeven. Ze kent al zijn boeken. Hij van de hare geeneen. Later schreef ze over hun tijd samen het prachtige Kind aller Länder.   

De vriendin van de Hotelmens

 Hotelmens, het boek waarin je kennismaakt met de levensstijl van exil-schrijver Joseph Roth, heeft een groot verlangen losgemaakt naar die vergeten, vooroorlogse wereld. Tja..

 Mij deed het grijpen naar 'Kind aller Lander' (1938), de roman van Irmgard Keun, die in de jaren 1936‑1938 een verhouding had met Roth. Ze ontmoette hem in Oostende, trefpunt van Duitse exil‑schrij­vers als Stefan Zweig, Egon Erwin Kisch en Heinrich Mann. Haar boeken werden in Nederland uitgegeven. Roth en zij werkten en reisden de hotels van Parijs, Wilna, Lemberg, Warschau, Wenen, Salzburg, Brussel en Amsterdam af, altijd in geldnood. Keun beschrijft het rondtrekkende stel in haar roman door de ogen van een achtjarige dochter. Het boek is in 1939 ook in het Nederlands vertaald. Een meesterlijk beeld van het hotelleven: 

 'Het is hoe dan ook erg lastig om van spullen af te komen, daarom hebben we ook zo veel bagage. De meeste problemen hebben we met oude schoenen. We kunnen ze niet meer aan omdat ze al te kapot zijn en weggeven kan ook niet. Twee keer hebben we ze gewoon in een hotelkamer laten staan, wat erg dom was. Elke keer kwam een bediende ons tot in de trein achterna, met de schoenen, en dan moesten we hem wel een fooi geven, terwijl we niks meer hadden. Het beste is zulke dingen onder het matras van het hotelbed te klemmen, daar worden ze meestal pas gevonden als de trein al weg is. Maar dan moet je ook geen adres achterlaten, anders sturen ze ze in een postpakket waar je nog invoerrechten voor moet betalen ook. Dat is ons eens in Italie overkomen met vuile, gescheurde overhemden.' 

Keun in 1935, vlak voor ze de Nazi's ontvluchtte naar Oostende

Irmgard Keun (4)

 Sinds ik Irmgard Keuns 'Kunstzijden meisje' (1932, een achttienjarige maakt haar entree in Berlijn) las wil ik van de Duitse Jean Rhys weten wat te weten valt.

 De monografie van Hiltrud Häntzschel (Rowohlt) helpt enorm. Schrijfsters als Irmgard Keun (1905-1982) werden en worden op zeker drie manieren misverstaan: de linkse: ze komt niet op voor haar proletarische zusters, de feministische: ze loopt mannen na, ze houdt van seks, en niet het minst de literaire: ze schrijft - dit is Duitsland - niet diepzinnig genoeg.
Ze was haar tijd ver vooruit. ook stilistisch.
In 1958 schreef ze haar 'Zelfportret van een vrouw met slechte eigenschappen' - ze drinkt en is voor geen cent te vertrouwen:
 
 'Soms probeer ik mezelf te veranderen. Maar als ik dan merk, dat ik me met mijn pogingen me te beteren te zeer in het nauw breng en mijn humeur bederf geef ik het op. Omdat ik nu eenmaal op mijn eigen gezelschap aangewezen ben wil ik niet in voortdurende onvrede met mezelf leven, maar liever een beetje aardig voor mezelf zijn, wat consideratie hebben en mijn best doen me zo goed met mezelf te redden als het maar even lukt.'
 

Tags: 
Irmgard Keun

Irmgard Keun (3)

 Er zijn vrouwen die volharden in het dragen van een bepaalde satijnen broek, al is de rits stuk en moet een veiligheidsspeld voorkomen dat ie afzakt. Onweerstaanbaar.

 Irmgard Keun stond op het dragen van zijde. Zijden blouses, altijd, al mankeerde er een knoop of zat er een vlek. Ze zag er piekfijn uit in het café, tot ze opstond. Dit uit de monografie van Hiltrud Häntzschel.
 Het is 1936, de Nazi's verbieden haar werk. Als 'Das Mädchen mit dem Kinder nicht verkehren dürfen' niet mag uitkomen besluit ze naar Holland te gaan. Daar wacht exil-uitgever Landshof. Haar nieuwste echtgenoot Arnold Strauss heeft zijn laatste geld in hun emigratie gestoken, maar het verkeerd begrepen. Irmgard wil helemaal niet met hem gaan samenwonen in Holland of waar ook. Ze gaat alleen.
 Stuurt hem wel nog een charmant verlanglijstje: '...ik heb niets meer om aan te trekken dat me staat. Alsjeblieft, ik heb een paar schoenen nodig, een paar espadrilles, twee hoeden, twee sets ondergoed, twee zomerjurken (sportief), een donkerblauw complet, drie paar kousen, en eigenlijk hartstochtelijk graag een kameelharen mantel... Krijg je het benauwd kleine? Draait het voor je ogen? Alsjeblieft, help me! Dit is absoluut belangrijker dan woninginrichting. Het zijn zakelijke onkosten... en die betalen zichzelf terug.'
 

Tags: 
Stefan Zweig en Joseph Roth in Oostende, zomer 1936.

Joseph Roth (1)

Eind jaren '30, de oorlog nadert stap voor stap. En dan de Europese hoofdsteden langs reizen, per trein, van het ene luxe hotel naar het volgende steeds met achterlating van schulden.

 De gedachte daarbij is: je bent rijk, of zou het althans moeten zijn. En ben je het door omstandigheden even niet dan gedraag je je er nog steeds naar. Obers blijven knipmessen tot alle geldleen, en verpandmogelijkheden zijn uitgeput, je zit zonder winterjas, in de sneeuw in Salzburg.
Zo moet Joseph Roth geleefd hebben in z'n jaren met Irmgard Keun (de betere schrijfster), die het opschreef in 'Kind aller länder'. Leven als een rijk man, zonder geld. Met open mond volg ik de geesteshouding die hier bij past: angst, drank, zwendel, manipulatie. Theater!
Ik denk dat het hotelcircuit ook niet zonder dit soort gangmakers kon: 'Kijk, Joseph Roth, de schrijver'. Men hief het glas. Zo redde hij het.

 Een scène uit Irmgards 'Kind aller Länder'. Vader is weer spoorloos, moeder en dochter achterlatend met honger:
'Mijn moeder en ik zitten vaak op een bank. Dan doen we onze monden open, zo dat zon naar binnen schijnt; dan eten we zon en voelen in onze buik een warm en gelukkig leven.'
 

Irmgard Keun (1905-1982)

Jaloezie

 Oostende en Amsterdam. Nu ik steeds verder in het werk van de Duitse schrijfster Irmgard Keun doordring (vlekken) kom ik onvermijdelijk bij echtgenoot (een van de) en drinkpartner Joseph Roth (1894-1939).

 Ze kwamen elkaar in 1936, op de vlucht voor de Nazi's, in Oostende tegen, de relatie duurde tot 1938. Ze verkasten naar Amsterdam, waar uitgevers als Querido nog wel eens een voorschot gaven.
Jaloers was Roth, niet zuinig: Schrijft Keun: 'Ik kon het huis niet uit. Sliep ik in dan had ie een vinger in m'n haar vastgewoeld, en die bleef daar tot ik wakker werd. Z'n waanzinnige jaloezie dreef me in 't nauw.....'
In Parijs smeerde ze hem met een marineofficier.  
Nu lees ik het o zo amusante 'Kind aller länder' (Querido, 1938). En er gaan me lichten op.

 Hoofdfiguur is een tienjarig meisje dat permanent met haar ouders in hotels woont.
De vader is een op en top herkenbare Joseph Roth. Steeds laat hij vrouw en dochter zonder geld in veel te dure appartementen achter en reist godweetwaarheen achter onduidelijke inkomsten aan.
Ze overleverend aan wantrouwig hotelpersoneel.. 't Is, als in al Keun's werk, de tijd van geen geld.
En die Roth-achtige vaderfiguur? Mijn god, een charmeur, een bietser, een totale ramp.  
Maar in de ogen van zijn dochtertje? Een held.
 

Tags: 
Köln, Neumarkt, jaren '20, tijdens de voorbereiding van het Carnaval

Irmgard Keun (2)

 'Precies de weg weten in een huis dat niet meer bestaat,' luidt het Rudy Kousbroek-cliché.

 Lezend in 'Gilgi, eine von uns' het debuut van Irmgard Keun. wandel ik door het Keulen van 1932, een stad die niet meer bestaat, zoals de meeste Duitse steden. Na de door de geallieerden in de laatste oorlogsfase aangerichte vuurstormen bleef weinig over.
Toch, samen met de kwaaie Gilgi ontvlucht ik het beroemde Kölner Karneval, over de natte kasseien van de Neumarkt, Mittelstrasse, Rudolphplatz en Aachener Strasse om te landen in de Konditorei waar straks opeens.
Het had gisteren geschreven kunnen zijn. Behalve dat de ongelooflijk preciese détaillering in straatbeeld, interieurs, kleding en al die van een andere tijd is. Ik ben in Keulen, in 1932. Onmogelijk.
 Niet alleen is het een boek, iedereen dood, en ook heel de oude stad is verdwenen. 
Toch lopen er in het Duitsland van nu mensen rond in niet meer bestaande steden waar zij precies de weg weten.
Je hoort er nooit iemand over.
 

Irmgard in de tijd van het kunstzijden meisje

Irmgard Keun (1)

 Mijn exemplaar van de roman 'Das kunstseidene Mädchen' (1932) van Irmgard Keun (1905-1982), is gelezen binnen zes weken, in dagelijkse porties van enkele pagina's. Dat komt, ik las het in wachtkamers.

 Zo komt het dat er nu - ik heb het uit, tegelijk met de wachtkamers - twee soorten ezelsoren in het boek zitten.
Die rechtsonder in de pagina's, die me hielpen onthouden waar ik gebleven was, en die rechtsboven, om bijzonder mooie passages (veel) niet vergeten.
Irmgard Keun is een grootheid, een Duitse Jean Rhys. Ze beschrijft de meisjes- of vrouwenwereld die je als man niet kent, de wereld van kleren en stoffen, en hoe ze te dragen, het vak van hoe te behagen. En hoe met doorgaans onnozele mannen om te gaan. En ik? Ik lees en ik leer, nu alweer uit haar roman 'Gilgi'. Werelden te winnen voor een man.
Net als Jean Rhys - die ze gekend heefd - is Irmgard meermalen herontdekt, steeds stootte ook haar werk op 'feministische' kritiek. Zo ongeëmancipeerd! Dit is Doris, het kunstseidene Mädchen (18), net in Berlijn in 1932:
'Ik heb het mateloze beleefd. Berlijn daalde op me neer als een gestikte deken met vurige bloemen. Het Westen is voornaam met fel licht - als fantastische edelstenen, heel duur. We hebben hier overmatige lichtreclame. Wat een gefonkel om me heen. En ik met m'n eekhoornbontje.'