Hoe hoort een Franstalige Belg de taal van een Vlaamse landgenoot? Van oudsher als koeterwaals, als gebrabbel van een zot.
Tegenwoordig laat men dat niet meer merken. Maar daar ligt de bron van de taalstrijd. De sprekers waren boeren. Die soms kwamen demonstreren in Brussel. Ik herinner me een Waalse contrademonstratie in de jaren '60 op het Brouckèreplein met spandoeken 'KEER NAAR UW DORP'. Veel daarvan zit toch ook in de graptaal die Hergé verzon voor Syldavië, die Oost‑Europese staat waarin zoveel België zit, met z'n koning Ottokar ‑ toch een grapversie van Leopold en Boudewijn, inclusief nep‑dynastie.
En nu is er de studie die de Engelse taalkundige Rosenfelder van het Syldavisch maakte en het blijkt inderdaad een komische variant van het Brussels dialect, het Marols dat Hergé's moeder en grootmoeder nog spraken. Lastig voor een Engelsman. Waar Rosenfelder bijvoorbeeld overheen keek was die naam Ottokar. Vervlaamst Frans voor 'autocar' lijkt me toch. Flauw, maar het hele Syldavisch is vrij flauw. Als een politieman tegen de in de auto zittende Haddock zegt 'Halt! Ihn dzehkhouchz blaveh...' is dat gewoon 'in de koets blijven'. En 'Ah? Döst? On fläsz Klowaswa vüh dzapeih.. Eih döszt' is dan toch 'Ah, dorst? Een fles Klow‑water voor deze pee.. Hij heeft dorst.'
Marols dus. En 'Güdd.. Zrädjzmo!... Zsoe ghounh dzoeteuih ebb touhn' is toch 'Goed... Rijmaar... Ze gaan de deuren open doen'. En zo door. In alle tientallen vertalingen van Kuifje is het Syldavisch ongewijzigd gebleven. En let wel, ook in de Nederlandse van Bob de Moor, die vast in het complot zat. Geen Vlaming die er ooit over viel.