Het was bij een drukbezochte poëziepresentatie dat ik in de lege gang achter het zaaltje Rudy Kousbroek trof, zittend op een bank langs de muur. Hij wees op het zaaltje waar het woord gevoerd werd en zei 'ja sorry, maar ik versta er toch geen donder van'. 'Ik ook niet,' zei ik. En zo raakten we in gesprek over doofheid.
'Je kan beter blind zijn,' zei Rudy bitter, 'dat wordt gerespecteerd. als je ze niet verstaat denken ze dat je gek bent.' 'En gaan ze tegen je schreeuwen,' zei ik, 'terwijl het aankomt op articulatie.' 'Nederlanders brabbelen,' ging Rudy verder. ‘En daarom praten dove mensen zo veel in gezelschap,’ zei ik, ‘ zichzelf verstaan ze tenminste.’ Er is over doofheid en de vele varianten daarvan weinig geschreven. Ik kwam het nu tegen in het gedicht 'Doof' van Fiona Sampson, vertaald door Menno Wigman en Willem Groenewegen, dat in het nieuwe Tijdschrift Terras staat:
'Luister je wel je luistert
naar de wereld denk je
ook al hoor je jezelf
keer op keer de donkere taal
van de wereld haar schaduwplekken
onder de bomen voorbij de lampen
het donker dat van je voeten valt
zo diep dat je er doorheen zou kunnen vallen
aldoor en hoe luidruchtig de wereld
is met het donker tussen de bomen
dat krast als parkieten kronkelt door
het gras het peilt het midden
in je oog de donkere taal van de wereld
door je omhoog komt terwijl je valt
lieve zelf lieve eenzame zelf val je
klankloos woorden vormend zonder geluid’