De flaneur als fantoom

 De veelbesproken flaneurs van Baudelaire - die je toch in dezelfde jaren '60 en '70 op de boulevards zou moeten zien - zijn bij Caillebotte nergens te bekennen.

 Toch, Walter Benjamin is er - later - voor in de lichtstad gaan wonen (vanaf 1933) en baseerde er een studie op, zijn Arcadenwerk. En wat dacht je, hij zag ze overal! Mappen vol knipsels van flaneurs legde hij aan. Vaak in reclame, als beschouwer van wat gezien wil worden. bij een duur café, als koper van een veelgeprezen tijdschrift of als bezoeker van de revue.

 Maar als passant - die ideale combinatie van nieuwsgierigheid, elegance en lanterfanten, zoals de Larousse van 1872 ze omschreef - zie je nooit. Wat ik ook op foto's kijk, geen flaneurs. En Cailebotte was er niet de man naar om ons te flessen. Zou de literatuur weer eens het uiterlijk van de wereld verzonnen hebben?

 Wie je wel bij Caillebotte ziet en op de vele 19de eeuwse foto's in Den Haag is de bedachtzame. Opmerkelijk: mannen-alleen in gedachten verzonken die over een leuning van een brug of van een balkon zomaar wat te staren. Maar dat is wel zowat het tegendeel van flaneurs. Het lijken beeltenisen van Caillebotte zelf. Verder die soms wandelechtparen, maar flaneurs zijn dat niet. Morgen in de Avonden meer.

 ps. De flaneur is literatuur. De Haagse journalist Mr. E.Elias voerde zichzelf in z'n column 'Flitsen van flaneur' (Het Vaderland, jaren '50) jarenlang op als een Haagse Baudelaire.