Geluksschemering

 Waar in het openbaar leven - of sterven – in deze tijd geldt als het hoogst bereikbare streefde de Franse schrijver Raymond Queneau naar het omgekeerde: de geluksschemering.

 Zijn helden verdwijnen in ja wat? Rudy Kousbroek vertaalde en bewerkte zijn 'Stijloefeningen' (1947), waarin de zelfde gebeurtenis op 99 manieren wordt beschreven. En wat gebeurt er? De personages verdwijnen, verdwijnen in de taal.

 Er wordt naar verwezen in het net verschenen Groot retorisch woordenboek, ofwel 'Lexicon van stijlfiguren' van Paul Claes en Eric Hulsens. Wat stijl vermag.

 Queneau’s geluksschemering, zegt Rudy, schuilt in de anonimiteit. En hij haalt Karel van het Reve aan, die opmerkte 'dat hij er blijkbaar zo onopvallend uitziet dat niemand zich met hem bemoeit als hij een winkel binnenkomt of in een restaurant wacht om bediend te worden'. Wat ook voordelen heeft, zoals tijdens de oorlog bleek: '…bij bv. een razzia werd hij over het hoofd gezien, bij controles met een afwezig hoofdknikje doorgelate­n.'

 De hoofdpersoon van Stijlfiguren verdwijnt in de 99 manieren waarop het voorval wordt beschreven. Hier in de versie 'Achterstevoren':

 ‘Je zou een extra knoop aan je jas moeten zetten, zei z'n vriend hem. Ik kwam hem midden op het Jan Willem Brouwersplein tegen, nadat ik hem het laatst gezien had toen hij vol belustheid op een lege zitplaats afstormde. Hij had net staan protesteren tegen het duwen van een andere passagier die, naar hij zei, telkens tegen hem op botste als er iemand uitstapte. Dit broodmagere jongmens was de drager van een bespottelijke hoed. Een en ander speelde zich af op het achterbalkon van een afgeladen lijn 16, op het middaguur.'

 Ik las hierna ook de andere 98 versies en verdween - met hoofdpersoon en tram en al - in Queneau's geluksschemering.