Als de Brusselse dichteres Els Moors haar tweede dichtbundel 'Liederen van een kapseizend paard' noemt en ik denk na lezing ‘precies goed die titel’, wat is er gebeurd?
Zij weet wat ze doet. En ik herken. De paardensprong uit het schaakspel. Opzij en dan vooruit, of vooruit en dan toch weer opzij. Het hinken op gedachten. En dan, niets ingrijpender dan een echt paard dat struikelt en valt. Kapseizen is het goede woord, want paard en schip zijn zo uitgesproken bedoeld voor juist die ene beweging. Afwijken daarvan voert tot catastrofes. Dat is de inzet. Bij Els Moors geen half werk. En temidden van dit al kom ik maar één baken tegen: een moeder.
oh mijn moeder
en haar wonderlijke woestijnkleuren
morgen schuift ze op
tot ze schaduw heeft gevonden
rijgt ze me aaneen
uit water bloemen
glas en ramen
en het devote kraken
van haar knieën
thee moet uit bladeren
worden getrokken en tranen
op hun beurt uit thee
het leven dat ik in de echte wereld leid
een geheim dat ze me nog
toevertrouwen zal