Robinson

 Met Adriaan Morriën had ik eens een gesprek over zijn jeugd in de duinen bij Velsen en de mijne bij Kijkduin. 'Jongetjes,' zei hij, 'maken alle stadia van de beschaving opnieuw door. Ze bouwen hutten in bomen of onder de grond, ze proberen wat er eetbaar is in het veld en ze proberen vuur te maken.'

 Hans Fallada schrijft in zijn 'Zakelijk bericht over het geluk een morfinist te zijn' (1944), over zijn verblijf in de gevangenis: 'Een man die voor het eerst in de gevangenis komt is als Robinson Crusoë, die door een storm op een onbewoond eiland verzeild raakte.'

En dan beschrijft Fallada zijn martelgang om aan vuur te komen. Aan roken is hij ook verslaafd: 'Op een avond zat ik bijna wanhopig in mijn cel naar tabak te snakken, terwijl er vier of vijf sigaretten voor me lagen en het me slechts aan een vuurtje ontbrak. Plots sprong ik op. Mijn voorganger moest in de zelfde situatie verkeerd hebben als ik.'

 Hij doorzoekt de cel en vind op de plafondlamp een vijl, een stuk vuurst­een en een blikje met verschroeid linnen. Een tondeldoos! De hele nacht probeert hij vuur te slaan. Het lukt niet. Dan ontdekt hij dat je tabak ook kunt pruimen. Pas dagen later slaat hij vuur.

 In de duinen hadden Adriaan en ik de zelfde ervaring. We wisten van de vuursteen, kregen er zelfs een te pakken. Maar wat we ook sloegen, niks. Robinson Crusoë was een genie, en hij rookte niet.

Hanny Michaelis in april 1942

 Verder in de verdwenen wereld van haar dagboek. Verbazende naïveteit. Hanny gaat in april 1942 bij het Huis van Bewaring (de huidige Balie) informeren of haar brie­ven aan haar opgepakte vriend Nico wel echt bij gevangenen aankomen.

 Een norse bewaker zegt na lang aanhouden dat ze daarvoor bij de Gestapo in de Euterpestraat moet zijn. Gelukkig doet ze dat niet, haar vriendin Dini gaat.

 'The past is another country, they do things differently there.' Al lezend leef ik me zo in - ook omdat ik haar op latere leeftijd meemaakte - dat ik voortdurend denk 'niet doen, doe nou niet'.

 Ze werkt, kan bij haar ouders langsgaan. Er is van alles te eten en vaak is het 'gezellig'. Over de oorlog nauwelijks een woord. Als op 29 april 1942 in de krant staat dat Joden een ster moeten gaan dragen is de reactie 'laconiek'. Schrijft Hanny: 'Het is zo intens kinderachtig.' Maar het kon haar niets schelen. 

 De lezer weet dat het niet lang meer zal duren. Zij verkeert in zalige onwetendheid. De realiteit van de bezetting en het naderend lot van de Joden zijn nog steeds niet doorgedrongen en onvoorstelbaar. Trams rijden, brieven worden bezorgd.

 Ik dacht aan het verhaal van Adriaan Morriën die toen in de Ruyschs­traat woonde, een bijna compleet Joodse buurt. Hij wist nog goed wat er gebeurde toen de enveloppen kwamen op zijn trap. Men moest gepakt en gezakt zich komen melden voor transport. 'Het trappenhuis rook naar de kapper,' zei Adriaan. 'Alle vrouwen waren bij de kapper geweest, ze wilden netjes op reis gaan.'